Sam Dresden en Simon Vestdijk, Marionettenspel met de dood, Den Haag,
1957
Woord vooraf (door S. Dresden)
Dit boekje is tot stand gekomen door samenwerking tussen het horizontale
en het verticale beginsel. Dresden wilde een verhandeling over de detectiveroman
schrijven. Van deze taak heeft hij zich gekweten in zeven hoofdstukken,
waarin telkens een aspect van het detectiveverhaal wordt onthuld, en deze
hoofdstukken laten zich achter elkaar lezen, gewoon het hele boek door,
waarbij men de hoofdstukken van Vestdijk kan overslaan. Zeven stappen
in horizontale richting, over de begane grond, en zo gestadig, dat Vestdijk's
tussenwerpsels niet eens als hinderlijk worden gevoeld. Dresden geeft
zijn aandacht aan de psychologische, sociale, literair-esthetische, juridische
en levensbeschouwelijke problemen, die door het 'sprookje van de misdaad'
worden opgeworpen, en kleine beleefdheden, vriendelijke opmerkingen, aan
het adres van zijn eigenaardig onderbrekende medewerker hoeft niemand
ernstig te nemen, want zij voegen niets aan zijn betoog toe en doen er
niets aan af.
Legt men daarentegen de nadruk op Vestdijk's bijdragen, dan wijzigt zich
het beeld, en het verticale beginsel treedt in zijn rechten. Bij iedere
stap namelijk, die Dresden met zulk een rustige consequentie aflegt, zorgt
Vestdijk voor een ontploffing, waaruit zich een fraaie rookwolk naar den
hogen verheft, iets paddestoelachtigs, iets met bloemkoolbulten, kortom
iets van Bikini. Dit lanceren van atoombommen, tot zeven maal toe in de
sporen van Dresden's voetstappen, bergt gelukkig weinig gevaren voor de
lezer, al was het maar omdat hij, hoezeer in het algemeen verzoend met
de verticaliteit als aanvulling van de horizontaliteit, Vestdijk's digressies
natuurlijk tòch ongelezen kan laten, als zijnde al te wolkig bespiegelend,
of al te giftig kritiserend, of al te destructief wroetend, of al te experimenteel
dazend, dit laatste óók in de zin van al te dilettantistisch knoeiend,
want Vestdijk maakt er geen geheim van, dat hij van het detectiveverhaal
eigenlijk niets afweet. Daarentegen heeft Vestdijk weer op Dresden voor,
dat hij vroeger Engelse detectiveverhalen heeft vertaald en ingeleid,
iets wat hij geneigd is keer op keer aan de vergetelheid te ontrukken,
al bewijst zoiets natuurlijk geen zier. Wie een natuurkundeboek vertaalt
is daarom nog geen knap natuurkundige.
Vermakelijk is het om op te merken, dat de beide collaboranten het nooit
met elkaar oneens zijn. Hun onderlinge hoffelijkheid heeft zelfs iets
buitensporigs, en onwillekeurig zou men meer polemiek verwachten waar
twee geoefende pennevoerders om beurten het papier betreden. Overigens
kan deze ietwat schaapachtige tolerantie worden verklaard doordat horizontaal
en verticaal naar hun wezen niets met elkaar gemeen hebben, en elkaar
dus ook niet kunnen hinderen: bestrijden, betwijfelen, verwerpen, aanblaffen,
niets anders met elkaar gemeen hebben dan dat ene punt in de lege
ruimte waar zij elkaar geruisloos snijden, telkens wanneer er een nieuw
hoofdstuk begint. Dit punt is het detectiveverhaal. Want dat beider opstellen
dáárover handelen, staat in elk geval vast: het is een van de zeer weinige
zekerheden, die de schrijvers van dit boekje aan de lezers van detectiveverhalen
op hun levenspad mee kunnen geven.
Naar de beginpagina van deze website
naar de index op essays
|