Afkomst van een paraplui


Maarten 't Hart over De redding van Fré Bolderhey
Het gebergte, p.86 Amsterdam 1996

‘Nu ik het voor de derde keer heb gelezen, valt mij pas op hoe realistisch het boek in feite is. Locaties zijn zeer herkenbaar beschreven. Artis, de buurt rondom het Concertgebouw, het Rijksmuseum, diverse grachten – kortom, Amsterdam figureert op bijna alle pagina’s. Dat bij Eddie Wesseling, de jeugdige hoofdpersoon van de roman, de alledaagse realiteit zich mengt met niet eens zo bizarre visioenen, is vanaf de eerste bladzijde duidelijk. Door de hele roman heen is, voor zover ik het nu kan zien, gemakkelijk traceerbaar waar Vestdijk een visioen van Eddie, dan wel écht gebeuren beschrijft. Mij lijkt nu zelfs de schizofrenie van Eddie wat al te rationeel, wat al te doordacht op papier gezet.
Maar ja, wat is schizofrenie? Heeft Vestdijk hier een reëel beeld van beginnende schizofrenie gegeven? Ik zou het, wel vatbaar voor gekte, maar allesbehalve schizofreen, niet weten. Volgens Ernst Verbeek, die in 1948 in Criterium een boeiend artikel publiceerde over deze roman, bevat het werk geen reëel beeld van schizofrenie. Bovendien vindt hij het hoogst onwaarschijnlijk dat een jongeman, zoals in deze roman gebeurt, schizofreen zou kunnen worden, enkel maar omdat hij verhalen hoort over zijn geesteszieke achterneef Fré Bolderhey, nadat hij deze terloops een keer ontmoet heeft. De psycholoog N. Beets is in de Vestdijkkroniek van 1975 echter bepaald minder kritisch.
Misschien is het niet zo zinvol om je af te vragen of hier een verantwoorde beschrijving werd gegeven van beginnende schizofrenie. Zo het in het algemeen wellicht bij de aanvangsstadia van schizofrenie anders toegaat dan in deze roman, dan nog valt niet uit te sluiten dat juist deze Eddie Wesseling, mede dank zij een psychische infectie via zijn achterneef, op deze wijze afglijdt in één van de bizarre geestesziekten die te rubriceren valt als een vorm van schizofrenie. En in ieder geval is de roman, los van de vraag of zij exemplarisch is voor schizofrenie, als verhaal toch grotendeels geslaagd te noemen. De visioenen van Eddie Wesseling worden vaak uiterst beeldend beschreven. Vanaf de drie zwemmers op de tweede pagina zie je het allemaal voor je, en je herinnert je (dat weet ik sinds ik het boek voor de tweede keer las), als je Artis betreedt, onmiddellijk hoe Vestdijk de ingang, de apenkooien, en het Aquarium beschreef. In deze roman leeft Vestdijk zich helemaal uit in een even bizarre als kleurrijke, vaak ongemeen plastische beschrijvingskunst. In zijn gedichten heeft hij ook veelal de neiging om als het ware kleine schilderijen in woorden te geven. Welnu, deze schilderijen gaf hij ook in De redding van Fré Bolderhey , maar nu zijn het grote fresco’s die hij ontwerpt. Ergens was Vestdijk, die als kind graag tekende, toch een gemankeerde schilder. Het is niet verwonderlijk dat hij zich door zijn hele werk heen zo gefascineerd toont door schilders (El Greco bij voorbeeld) en schilderkunst.
In de visioenen van Eddie Wesseling keert regelmatig een agressieve paraplu terug. Bij voorbeeld in de volgende passage: “De paraplu was dan hier, dan daar; grote scheuren vertoonden zich in de zwarte stof; nu werd hij weer opgeheven, nu daalde hij weer, de baleinen gonzend als snaren, nu eens was hij een steekwapen, dan weer een knots.” Die paraplu, ten minste vier maal in de roman bezig met zijn mokerend, moordziek werk, heeft mij altijd enorm gefascineerd. Er is namelijk een andere roman waaarin zo’n moordzieke paraplu voorkomt. Aldus: “De paraplu had hem bij de keel gevat. Vlak daarop voelde hij zijn enkels in de haak gevangen zitten, even later fladderde de paraplu als een grote vogel om zijn hoed, en ten slotte kreeg hij een por tussen zijn ribben.” Deze zin zou rechtstreeks uit de roman van Vestdijk afkomstig kunnen zijn. En elders in diezelfde roman wordt over datzelfde regenscherm verteld: “ Vooral de paraplu met het ronde lapje kon men moeilijk kwijt raken, en verscheidene malen stak de met koper beslagen knop door de meest ongepaste spleten en kieren naar buiten, en werd ze zo vaak verplaatst dat het er niet één, maar wel vijftig paraplu’s schenen te zijn.”
Zou vader Vestdijk die de jonge Simon de romans van Charles Dickens voorlas ook Martin Chuzzlewit hebben voorgelezen? Kan het zijn dat de moordende paraplu daaruit in het onbewuste van het kind is weggezonken, om weer boven te komen toen hij in 1946 De redding van Fré Bolderhey schreef?