Over Achterberg
Reeds bij onze eerste ontmoeting in 1946 trad zijn ongewoon grote hulpvaardigheid aan de dag. Getroffen door misschien alleen maar een bleek kleurtje, deed hij mij een fles melk toekomen, of zelfs meer dan éen: een royaal gebaar met een onmiskenbaar accent van beschik voortaan over mij iets dat letterlijk opgevat tot de meest on-Spaanse toestanden had kunnen leiden, want hij zou melk gegeven hebben tot hij niet meer kon, d.w.z. tot zijn niet ver van Doorn woonachtige familie niet meer kon. Medische urgentie ontbrak, gelijk gezegd; ik ben ook niet zo dol op melk; maar er bleven enkele indrukken achter: hij was iemand op wie men rekenen kon, iemand die zich niet opdrong, en iemand die het óók wel geschikt vond een tijdlang uit de levens van anderen te verdwijnen (wanneer dat verder geen kwaad kon voor de betrokkenen). Enige jaren later bezocht hij mij met zijn vrouw. Dit bezoek herinner ik me slecht, verduisterd als het wordt door de latere, veel intensiever omgang met Gerrit en Kathrien. Dit was al in 1961.
In dat jaar werd ten onzen behoeve de ontdekking gedaan, dat wij hemelsbreed te dicht bij elkaar woonden en met de auto, waarover hij beschikte, veel te dicht om elkaar niet regelmatig op te zoeken. De wederzijdse sympathie bleek in de loop der jaren niet verminderd te zijn, en te meer omdat zij over een degelijke kennis beschikten van wat in kunstenaarskringen spookte (de Achterbergs waren alles eerder dan wereldvreemd!), beschouwde ik de uitstapjes naar Leusden al spoedig als een verfijnd genot, dat nog verhoogd werd door de geheel eigen, toch aan die van Doorn verwante natuur waarin men daar terechtkwam.
Uit Gestalten tegenover mij, naar aanleiding van de 40ste sterfdag van Gerrit Achterberg, 17 januari 2002.