Uit Het dorp van de donder


Observaties over Doorn (Utrechtse Heuvelrug) door S. Vestdijk, 1956. Hieronder twee fragmenten. Het hele verhaal is opgenomen ind e bundel Gestalten tegenover mij en apart uitgegeven door Mycena Vitilis.

De natuur is onze sociëteit

Een bloeiend kunstleven zou ik Doorn niet willen toeschrijven. Er is een Kunstkring; maar kènnen doen wij kunstenaars elkaar eigenlijk niet, ook al groeten wij elkaar in de stille lanen met het knipoogje der auguren. De natuur is onze sociëteit. De melk der inspiratie drinken wij aan háar boezem. Des te opmerkelijker is het, dat wij eigenlijk geen grote artiesten in ons midden tellen, geen Toonder, geen Anne de Vries. Gedeeltelijk draagt hier de cultuurspreiding schuld aan. Zo is de bekende schilder Meine Jansen naar Driebergen verhuisd, om de vlucht der vogels te bestuderen, terwijl de pianist en musicoloog Herman Passchier, die hier het muziekleven organiseerde, een desorganisatorische stap deed door zich metterwoon in Schagen te gaan vestigen, ver van Doorn, en ook ver van zijn tussenstation Hilversum, waar de radio hèm desorganiseerde. Dit zijn wel belangrijke aderlatingen. Betrekkelijk is de literatuur nog het meest in het intact gebleven. Een zekere bekendheid, meer buiten Doorn dan in Doorn, en dan nog meer in de Doornse binnenhuisjes dan in de boekhandel, verwierven de romancière Fré Domisse, de vertaler en kenner van oud-Germaanse letteren Voorhoeve, en mijn persoon; daaraan kan worden toegevoegd de fijnzinnige en erudiete Gregoor, die nog niet bekend is, maar dit zal worden.

 

De Duitse keizer

Maar nu vergeet ik de Duitse keizer. Doorn vergeet hem nooit, want hij was uiterst populair, en zeker niet alleen omdat hij het geld liet rollen onder neringdoenden. In ieder Doornaar, ook in mij, is een feodaal zintuig ingeplant, dat ons geen rust gunt, voordat een op zijn minst adellijk persoon goedertieren op ons neerblikt, en dat heeft ons ook geen windeieren gelegd. Historisch is dit alles nogal ingewikkeld. Waarom draagt men zijn dorp aan Donar op? Dat kan twee dingen betekenen: óf omdat men bang is voor de donder, óf omdat men zelf graag dondert, of donderjaagt. Beide trekken zijn in het Doornse volkskarakter te onderkennen, al is er in de suffe negentiende eeuw van de laatstgenoemde trek natuurlijk het een en ander verloren gegaan. Meen echter niet, dat de eerstgenoemde ons tot slaafsheid voorbestemt! (...) Wij staan op ons recht, en zien de keizer recht in de ogen, wanneer hij op ons afkomt om in onze winkel een nieuwe zaag te kopen. Dit verwacht hij ook van ons. In ruil voor deze karaktervolle vrijmoedigheid leent hij ons bescherming. Tijdens zijn leven een klein beetje, meer symbolisch, maar voorál na zijn dood, zoals dat een god betaamt.'

Uit: Het Dorp van de Donder, cahier 1996. Uitgeverij Mycena Vitilis. ISBN 9075663080

Terug naar de beginpagina