TER HEIDEN

De grijze hemel is afwiss’lend lichter
En donkerder dan ‘t grijze watervlak;
’t Was op die dingen dat zeeman als dichter
Acht gaven, vroeger, als de storm opstak.

Hier komt geen zeeman meer, die tijd is heen,
En dichters hebben zeer bijziende oogen, –
Waar ginds die zwarte vlek voortdrijft komt geen
Gevaar of stille boodschap langsgevlogen...

Wij volgen ’t trekken, en de oude visscher,
Sinds lang verdreven van zijn vloot, beschrijft
Met zijn verweerden vinger vage lissen
Om ons te wijzen waar dat voorwerp drijft,
Alsof hij in ’t voorbijgaan van den vloed
Een romp zag, hem bekend, hem tegemoet...