Scylla en Charybdis
Bezongen, hoeveel malen, in t gedicht,
Rhetorisch wisselspel van zee en land,
Verkregen zij als tot een godsgericht
Dier kleine wereldzee de overhand.
Gesplitst was weldra ieder zeegezicht
In klip en kolk, en de matroos in t want
Was op die dubble peiling afgericht
Als op zijn rechter- en zijn linkerhand.
Die vloed van aantijgingen gaf de stoot
Tot t uitrusten van een ontdekkersvloot,
Die vóor de herfststormen terug moest zijn.
Maar het gevaar bléef in het menschlijk brein:
Het veelbelasterde ultramarijn
Was rimpelloos, en gaf zich nergens bloot.
Uit Grieksche Sonnetten 1943
Door S. Vestdijk
naar de poëzieindex
|