Phaëton

Zóo streng had hij de tijdsduur ingeperkt,
De vader, die zijn zoon de zonnewagen
Voor éen dag overliet, dat bij het dagen
Geen vogel het verschil had opgemerkt

Met anders. Aan de verre einder zagen
De boeren hem omhoogklimmen in ’t zwerk;
Men molk de koe op tijd; en ’t akkerwerk
Begon en eindigde als op and’re dagen.

Er was geen onderscheid: de paarden draafden
Alsof de vader zelf de teugels hield;
De wagen sproeide vuur, door hèm bezield.

Toen wist de zoon: ik ben een onbegaafde,
Een werktuig, zonder eenig aanbelang, –
En stortte neer, vlak voor zonsondergang.

 

zie ook het gedicht Icaros

overige poëzie