Maart
Dit is een duivelskind, deze maand Maart.
Men kan dit in een stormnacht goed bemerken:
Hij buitelt door de schoorsteen op de haard
En blaast de torenhanen van de kerken!
Nochtans, al wat hij roert is slechts zijn staart,
Waarmee hij wind maakt als met vogelvlerken,
En van zijn hoef is enkel 't boerenpaard
De drager, dat de akker gaat bewerken.
Rust en beweging is deze maand eigen:
Wildheid der luchten, en op aarde 't wachtend
Verlangen naar wat eerlang komen gaat.
En drooggewaaide stoepen langs de straat
Zijn nooit zo helderblauw en kalm en smachtend
Als wanneer buien in de hemel dreigen.
uit: 'Gestelsche liederen', 1949.