Het uitstel
      Ontsteek uw fakkel, marmren Dood, niet met 
        Dit razend vonkensproeisel: onze angst; 
        Gij zijt een god die door geduld het langst 
        De heerschappij voert over ons verzet. 
      Wees als een visscher die zijn menschenvangst 
        In schijn vrijlaat in t eng besloten net; 
        Bedenk, eer gij ons t ademen belet: 
        Van alle creaturen zijn wíj het bangst. 
      Benader ons heel traag; spiegel u aan 
        Uw broeder Slaap, die niet bij t bed komt staan 
        Eer wij verijld zijn tusschen slaap en waken. 
      breng, Dood, toch nimmermeer de dood ter sprake, 
        Gij met uw bleeke lippen, die bij t duistren 
        Van t levenslicht pas t maanwoord mogen fluistren. 
        
      Verzamelde gedichten deel II, pag 341. 
      Oorspronkelijk in "Thanatos aan banden, een sonnettencyclus" 
        - januari 1945. 
         
        Uitgegeven - 1948, Amsterdam, De bezige bij. 
        
       
       |