Jean Sibelius: Vijfde symfonie'Bestaat de kern van een hemellichaam uit nevel, dan kristalliseert het aan zijn randen geometrisch uit; bestaat de kern uit een geometrisch gevormde gloeiende bol, dan hult het licht in nevelen.' Deze beeldspraak is afkomstig van de romanschrijver Simon Vestdijk, die in 1962 een boek over de symfonieën van Sibelius schreef. Met deze metafoor probeerde hij het verschil aan te duiden tussen de Fins-nationalistische muziek van Sibelius, en die van de Franse stroming die 'impressionisme' werd genoemd. Het heldere, klassieke vertrekpunt van een componist als Ravel zou in de visie van Vestdijk ruimte verschaffen voor vage begrenzingen - een harde kern in nevel gehuld. Het omgekeerde zou zich voordoen bij Sibelius, 'wiens nevelachtig noordelijk flegma juist de behoefte kan hebben aan scherper omgrenzingen, aan een meer klassiek humanistische doorwrochtheid van zijn thematiek'. Inderdaad is de vormgeving in de composities van Sibelius het resultaat van een doorwrocht creatief proces. Sibelius kneedde voortdurend aan de vorm en de thematische samenhang in zijn muziek, en was daarbij gefixeerd op organische overgangen. Dat deze benadering iedere keer anders uit kon pakken blijkt uit Sibelius' zeven symfonieën. Geen enkele symfonie kan met de voorgaande of volgende worden vergeleken; geen enkele keer ging Sibelius twee keer op dezelfde wijze te werk. De Vijfde symfonie neemt daarbij een bijzondere plaats in, omdat de weinig mededeelzame Sibelius zich bij dit werk meer dan anders in de kaarten heeft laten kijken. Doordat Sibelius de eerste versie van zijn symfonie later reviseerde, kwam het compositieproces enigszins aan de oppervlakte. Sibelius voltooide de eerste, vierdelige versie van de Vijfde symfonie in 1915. Deze werd op 8 december van datzelfde jaar uitgevoerd ter gelegenheid van Sibelius' 50e verjaardag. Het karakter van het werk was heroïsch, triomfantelijk, levenslustig, en contrasteerde daarmee met de introverte, sombere Vierde symfonie (1911). Maar de componist was nog niet tevreden. 'Ik worstel met God', schreef hij, 'ik zou de symfonie een andere, meer menselijke vorm willen geven'. Het duurde nog vier jaar voordat Sibelius zijn Vijfde symfonie definitief gestalte had gegeven. Het werk was nu driedelig, doordat het oorspronkelijke eerste en tweede deel, die thematisch verwant waren, tot één geheel waren samengesmeed. Juist hierin, in deze organische versmelting, schuilt een geniaal effect dat door Simon Vestdijk werd bestempeld als 'één der gewaagdste, maar ook één der geweldigste momenten uit de hele symfonische literatuur'. Het gaat hier om de stralende herintroduktie van het hoofdthema in de trompetten; deze reprise in het tempo molto moderato vormt een welkome ontlading na een lange spanningsopbouw. In de eerste versie werd het deel hier afgesloten, en gevolgd door een scherzo. In de definitieve versie heeft Sibelius dit ontknopingsmoment en het snellere, luchtige allegro moderato in elkaar over laten gaan. Het gevoel van opluchting wordt hierdoor benadrukt, en kan probleemloos verder tot een apotheose worden opgezweept in het aansluitende presto. Voor Sibelius vormde de ingreep in het eerste deel een persoonlijke triomf: 'Het eerste deel van de Vijfde symfonie is één van de beste dingen die ik ooit geschreven heb. Hoe kon ik zo blind zijn!' Ook in het tweede en derde deel toont Sibelius zijn kunst in het transformeren van vormen en thematisch materiaal. Zoals hij beschreef in zijn dagboek: "Rangschikking van thema's. Alsof God mozaïekstukjes van de hemelvloer naar beneden heeft gegooid en me gevraagd heeft uit te zoeken hoe het patroon was." Het blijhartige andante mosso, quasi allegretto bestaat uit variaties. Deze verschillen vooral in karakter en tempo, en schuiven zodanig over elkaar heen dat sprake is van een continue stroom van gedaanteverwisselingen. In het derde deel komt al het thematische materiaal samen in een monumentale finale. De tempo-overgangen, van allegro molto, via un pochettino largamente naar largamente assai, kostte Sibelius enige hoofdbrekens. Een andere opvallende overgang is die van de expositie naar de doorwerking: na een rallentando lijkt het alsof de muziek zal stilvallen, waarna de beweging toch weer wordt opgepakt. Simon Vestdijk noemde dit een kunstgreep die doet denken aan het vastpakken en weer loslaten van een draaiend wiel. Daarbij moest hij erkennen dat dit moment voor hem een eigenaardige charme had: 'iets suggestief elegants - als een zich voortspoedende ranke jonge vrouw, die plotseling door een knie zakt, en zich dan verder haast.' Het einde van de symfonie is origineel en imponerend: onverbiddellijk als hamerslagen klinken zes afgebeten accoorden, door Vestdijk omschreven als 'één der meest indrukwekkende synthesen van einde en eindeloosheid'. De mozaïekstukjes zijn definitief op hun plaats gevallen. Myrthe van Dijk geplaatst 10 feb. 2004 |