Fragment uit

Doge en cicisbeo

De terugkeer van Ugo Foscolo, de Venetiaanse gezant te Rome, ging gepaard met een ongewone geheimzinnigheid. Het was enige weken na Hemelvaartsdag, het carnaval was gesloten, de meeste feestvierders rustten uit aan de Brenta of de Piave. En ook Venetië rustte uit, in een olieachtige ontspanning, een weke, natte grafstilte zonder toeschouwers, waarin het veel waarschijnlijker was een gescheurd mombakkes of een verschroeide lampion dan een gondel in een der zijkanalen drijvend aan te treffen.Gravure Rialto Brug S. Prout 1828

In de ochtendschemering, toen die weke rust haar hoogtepunt had bereikt, dreven de twee barken, waarmee Ugo Foscolo en zijn gevolg vervoerd werden, van uit de grauwe westelijke zeearm het Canal Grande op; even later, na de grote s-vormige bocht onder de twee bruggen door beschreven te hebben, meerden zij aan het Palazzo Foscolo, op de hoek van de Rialto di Noale. Hierin verdween het gezelschap, streng gemaskerd. Daar de drie of vier gondolieri, die deze ontscheping van uit de verte gadesloegen, toch nog aan carnavalsgangers dachten, die, mogelijk in verband met een weddenschap, bij het thuiskomen een grappige stilte betrachtten, lekte de onverwachte terugkeer van de gezant eerst uit, nadat men de volgende dag enkele van zijn naaste bedienden onder het volksgewoel herkend had. Tegenover vragers namen deze bedienden een merkwaardig afwijzende houding aan. Zij ontkenden niet, dat Ugo Foscolo zich in het Palazzo bevond, maar verstrekten ook niet de minste inlichtingen, en wanneer men de mogelijkheid opperde, dat hun meester eigenlijk nog in Rome vertoefde, ondanks de veranderingen in zijn huis, haalden zij de schouders op. Dit was een zonderling gedrag, in een stad waar zich alles in het openbaar afspeelde, waar men geheime trappen uitdenken moest om zich ongezien te kunnen krabben, en waar de oude Palazzi zich voordeden onder de maatstaf van kijkdagen voor aucties, met jichtige en snuivende lords in de zalen en op de trappen ratachtige wezens die de schilderijen voor hen wegdroegen.

 

S. Vestdijk. - Verzamelde verhalen, Amsterdam, De Bezige Bij 1994; 90-234-3420-X, blz. 229. Vesrcheen eerder in de bundel Narcissus op vrijersvoeten, Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar 1938.


 

Zie ook De leeuw en zijn huid