Fragment uit De kellner en de levenden



‘Gezichtsbedrog,’ glimlachte de tandarts, ‘een knappe truc. De moderne techniek staat voor niets. Later stonden ze weer op de gewone plaats, herinnert u zich maar... Misschien heeft u aan de Openbaring gedacht; maar daarin staat wèl geschreven, dat er geen nacht meer zal zijn, maar niets over de tijd. Ik ben natuurlijk geen autoriteit, al beschouw ik mezelf als tamelijk bijbelvast... Dominee, kunt u ons ook zeggen of er in de Openbaring iets over de tijd staat: dat die er niet meer zijn zal, of stilgezet is, of iets van dien aard?’



‘Maar wat ik zeggen wou; dat-er-geen-tijd-meer-zal-zijn, - waar staat dat beschreven, meneer Veenstra?’

‘In de Bijbel toch zeker?’

 ‘Mij niets van bekend. We zouden dit aan onze dominee moeten vragen, het is niet mijn bedoeling om eh... Hm... U doelt waarschijnlijk op Mattheüs 24, maar daarin staat niets over de tijd; wel over de voleinding der wereld, en oorlogen, en verduistering der zon, en de sterren die van de hemel zullen vallen, en een bazuin met groot geluid, en natuurlijk de komst van Christus...’

 ‘En hebben we die sterren soms niet gezien? In die grote zaal met al die boeken?’

 ‘Gezichtsbedrog,’ glimlachte de tandarts, ‘een knappe truc. De moderne techniek staat voor niets. Later stonden ze weer op de gewone plaats, herinnert u zich maar... Misschien heeft u aan de Openbaring gedacht; maar daarin staat wèl geschreven, dat er geen nacht meer zal zijn, maar niets over de tijd. Ik ben natuurlijk geen autoriteit, al beschouw ik mezelf als tamelijk bijbelvast... Dominee, kunt u ons ook zeggen of er in de Openbaring iets over de tijd staat: dat die er niet meer zijn zal, of stilgezet is, of iets van dien aard?’

  Met inspanning van al zijn krachten richtte dominee Van der Woght zich op uit de dodelijke vermoeidheid, die hem nog steeds gekluisterd hield. Werktuiglijk glimlachte hij zijn mooie oude-mannenglimlach, en wijd sperden zijn fletsblauwe ogen zich open, als om te zien, te weten, zich te herinneren wat hij vroeger geweten had. Voor ieder was het duidelijk, dat op dit moment de Openbaring voor hem een boek was met evenveel zegelen gesloten als het boek, waarvan in de Openbaring wordt gerept. Zijn glimlach verbreedde zich, zijn vierkante kin werd iets strenger en onverzettelijker, en zijn stemgeluid was krakend en dogmatisch en tot in de verste hoeken van de wachtkamer waarneembaar toen hij verkondigde:

  ‘De Openbaring is een duister boek, waar al te vaak misbruik van is gemaakt. Getalmystiek en andere kunsten, – allemaal dwaalleer. Ik zeg altijd: waarom zouden we het moeilijk zoeken, wanneer de 'eenvoudigheid die in Christus is' open en bloot vóor ons ligt?’



fragment uit De kellner en de levenden, p. 72 - 22ste drk. 1991
isbn 90 234 0091 7

 

verdere info over De kellner en de levenden  

Terug naar de beginpagina van www.svestdijk.nl