Een criticus is niet hetzelfde
als een vijandig gestemd paedagoog
Over W.F. Hermans' Conserve
Onder de
vertegenwoordigers der oorlogsgeneratie heeft geen schrijver zoveel stof doen
opwaaien als W. F. Hermans. Na de bevrijding trad Hermans op als romancier,
dichter, essayist en criticus en nam in de laatste qualiteit zoveel lieden tegen
zich in, dat hij in de eerste qualiteit voorlopig weinig kans schijnt te maken
op een behoorlijke behandeling.
Dit is een algemeen en waarschijnlijk
onuitroeibaar verschijnsel van literaire hartstochten, zoals men indertijd ook
waarnam ten aanzien van Ter Braak’s eerste roman Hampton Court, dat tot
op de laatste regel afgebroken werd door recensieschrijvers, die dit boek
bejubeld zouden hebben, indien Ter Braak niet toen reeds als ‘zo scherp’ te boek
stond. Hierbij hoeft niet noodzakelijkerwijs persoonlijke wrok in het spel te
zijn; het is heel goed mogelijk, dat de critici, die Hermans’ roman De tranen
der acacia’s (gepubliceerd in Criterium) voor een prul verklaren (o.a.
omdat zij na vier of vijf afleveringen nog steeds niet weten wat de titel
betekent), alleen maar academisch gegriefd zijn door te veel praatjes.
Die Hermans ongetwijfeld héeft: naast een zeldzaam lenige en weerbare
stijl (van een eigen toon bovendien, al noteert men invloeden van Du Perron en
Nijhoff), een brillante slagvaardigheid, een soms verbluffende opmerkingsgave,
is zijn arrogantie zelfs een van zijn aantrekkelijkste kanten, al ware het
slechts omdat een niets ontziende eerlijkheid er zich gemakkelijk achter raden
laat.
Ik beweer ook niet, dat het voor Hermans niet nuttig is, bij
voortduring op zijn eigendunk en andere gebreken opmerkzaam gemaakt te worden.
Zonder vijanden bereikt een schrijver niets. Maar een criticus is niet hetzelfde
als een vijandig gestemd paedagoog, en wie onpartijdig wenst te oordelen kan
moeilijk blind zijn voor het vele goede, dat deze nog jonge auteur reeds op zijn
naam heeft staan.
Begaafd beginneling
De tranen der acacia’s
is nog niet voltooid,– Conserve, dat zo juist bij W.J. Salm het licht
zag, is, wanneer ik mij zo uitdrukken mag, te lang geleden voltooid. Hermans
schreef deze roman op 22-jarige leeftijd, zodat dit boek, zuiver chronologisch
beschouwd, in ’ 43 of ’ 44 gepubliceerd had moeten worden, vóór de periode,
waarin hij de gemoederen verontrustte met zijn vinnige, maar niet ongemotiveerde
critiek op Bert Voeten’s oorlogsdagboek Doortocht.
Vergis ik mij niet,
dan zal thans bij deze of gene de neiging aan den dag treden, dit als geheel nog
vrij zwakke debuut boven De tranen der acacia’s te stellen, o.a. omdat
Hermans toentertijd nog een blanco strafregister kon tonen op het stuk van
(literaire) arrogantie. Tegen deze misvatting kan bij voorbaat niet genoeg
gewaarschuwd worden. Vergeleken met de Criterium-fragmenten, is dit
Conserve het typische vootbrengsel van een begaafd beginneling, die zijn
vorm nog zoekt. Met die andere teksten en zijn critieken en causerieachtig
opgezette essays voor ogen, heeft men zelfs enige moeite de karakteristieke
‘Hermanstoon’ te herkennen.
Interessant thema
Ongetwijfeld heeft
Hermans hier de hand weten te leggen op een belangwekkend thema. Het is het
thema van het uitzonderlijk, bij de culturele ontwikkeling achterblijvend
individu, – zoals de roman zelf, zo zou men ietwat symboliserend kunnen zeggen,
ten achter gebleven is bij schrijvers eigen ontwikkeling.
Het verhaal
speelt in Amerika, en de tegenstelling tot een gladde en feilloze civilisatie
wordt geleverd door afstammelingen van Mormonen, resp. lieden, die tot het
Mormonisme in betrekking treden. Van de zich daarbij aanbiedende psychische
complicaties – , met name de liefde tussen halfbroer en -zuster, die bij zulke
onoverzichtelijke stambomen in werkelijkheid vaak genoeg moet zijn voorgekomen –
heeft Hermans een kwistig gebruik gemaakt, en men kan hem niet anders dan lof
toezwaaien voor de handige wijze, waarop hij zijn personages bovendien nog van
meer speciale, op het Mormonisme geënte afwijkingen heeft voorzien, die alle één
ding gemeen hebben: de drang naar het verleden, naar het sinds lang overwonnene,
in cultuur of zielsreacties.
Tegenover Jerobeam, de professor, die zich
alleen voor bijna uitgestorven volksstammen interesseert, stelt hij de
krankzinnige Onitah, overtuigd adepte van de oud-Egyptische godsdienst. Als
derde de mesties Ferdinand, zenuwarts, cocaïnist en sadist, die, door Onitah
gefascineerd, de belofte aflegt haar na haar dood te zullen balsemen, en die de,
met hetzelfde verzoek belaagde Jerobeam in ’n krankzinnigengesticht weet te
krijgen, – waar ook hij tenslotte terechtkomt, om voortaan met Jerobeam samen
als niet meer tot aanpassing aan het maatschappelijk gemiddelde geschikte
eenlingen in afzondering ‘geconserveerd’ te blijven (vgl. de titel).
Te veel, te erg
Men krijgt de indruk, dat dit boeiende, maar
wat erg naar het satanistische en melodramatische zwemende gegeven Hermans niet
zozeer boven het hoofd is gegroeid als wel tijdens het schrijven is gaan
vervelen, wellicht omdat hij het zoveel fijner en minder bombastisch
geconcipieerde ‘Acacia’ -verhaal reeds onder de leden had. Niettemin noteert men
enkele voortreffelijke episoden, de de latere Hermans reeds aankondigen:
Isabel‘s bezoek aan het huis van Ferdinand b.v., of de brief van Jerobeam uit
het gesticht.
De gebreken van dit boek zijn die van een onwennig debutant:
een te veel, en een te erg. In de korte notities op pag. 179, wanneer Isabel het
stof op het gezicht van haar gebalsemde zuster waarneemt, ligt meer beklemming,
dan in het uitvoerige pandemonium van de tot ontbinding overgegane mummie met
bijbehorende lagere fauna, hoeveel stilistische verve hieraan ook besteed moge
zijn.
Het wachten is nu op De tranen der acacia’s, dat ik op grond
van het reeds gepubliceerde als een onzer grote bezettingsromans meen te mogen
beschouwen.
Dit artikel door S. Vestdijk verscheen in
Het parool van 7 november 1947 en is in 1998 herdrukt onder de titel
Een boeiend, maar vrij zwak debuut, in Over
Conserve, een jubileum-uitgave van uitgeverij Conserve
te Schoorl, ISBN 90-5429-109-5
Terug
naar de beginpagina