naar de index

Simon Vestdijk over Hugo Claus:

Een top in de Vlaamse romankunst

– ''uitgestotenen en hun eenzelvigheid" –

 

portretten Claus & Vestdijk
 

 

 

Voor de Noord-Nederlanders is het spijtig, dat de beste roman, op zijn minst van de laatste zes of zeven maanden, niet door één hunner, maar door een Vlaming is geschreven: de 19-jarige Hugo Claus, wiens boek De Metsiers in december 1950 bij A. Manteau te Brussel* verscheen (de leeftijd van de auteur, een klein mirakel op zichzelf, hoeft de litteraire beoordelaar niet bezig te houden). In zijn niet hoog genoeg te schatten betekenis is deze roman op een lijn te stellen met Celibaat van Gerard Walschap, uit het begin der jaren dertig. Men weet wat dit zeggen wil. Een zeer hoog peil, een genadeloos doordringen in de menselijke ziel, oorspronkelijke vondsten – de humor van Walschap ontbreekt echter bij zijn jongere confrater – en een zeker ’gemak’ in de schriftuur, dat aan de nabijheid van de Franse cultuur kan worden toegeschreven, doch ook aan een warme en levende romantraditie, zoals die sinds Streuvels in Vlaanderen heeft geheerst. In weerwil van het slechte gebruik, dat zij er niet zelden van maken, hebben de Vlamingen meer spontaniteit dan wij.

De Metsiers is een rauw en somber, maar geen hopeloos boek. De naoorlogse Vlamingen (Boon, Van Aken; Lampo) zijn zelden pessimistisch, zoals Walschap dat nog was in Celibaat , waarin de ontaarde telg van een oud geslacht wel ten ondergaan móest. De litteraire naverschijnselen van de tweede wereldoorlog schijnen hun kenmerken te ontlenen aan het karakter van die oorlog zelf: dynamisch als de gemotoriseerde techniek, elementair als winloos geweld, terwijl het verzet een geest heeft opgeroepen van hardheid, zelfverloochening en avontuur, en een aanvaarding van innerlijke vrijheid, of uiterlijk toeval, die het determinisme (als levensleer, uiteraard niet als philosofische theorie) te schande maken. Ana Metsiers, dochter van een ’gedegenereerde’ familie, kan en zal waarschijnlijk te gronde gaan, maar er is nog hoop voor haar, al bestaat deze in hoofdzaak bij de gratie van het beëindigen van de roman, die van haar verhaalt. Toch geen pessimisme. Er is niet de minste reden voor (echt) pessimisme, zo lang men nog leeft en mogelijkheden ziet. Ook De Metsiers is aan de oorlog gebonden. Al hoort men over gevechtshandelingen zo goed als, en over de résistance en concentratie-kampen helemaal niets, het optreden van Amerikaanse bezetters blijkt toch van groot belang te zijn voor de ontwikkeling van het verhaal, en het onthutsend tragische slot is niet denkbaar zonder hun aanwezigheid. Zij zijn ’de vreemden’ – een thema, waarop Claus met fijne psychologische speurzin talrijke variaties heeft gebouwd; en zij zijn des te meer, omdat de bevolkingsgroep, of beter de ’familie’, waarmee twee van hen in aanraking komen, zelf uit ’vreemden’ bestaat: uitgestotenen, paria's zedelijk misschien minderwaardig, maar daarnaast door een vrijheidsdrang bezeten, die in het algemeen stellig tot veredeling kan bijdragen.

Maar laat mij deze Metsiers aan u voorstellen. Zelfs voor de meest aandachtige lezer is dit niet ongewenst, want eerst tegen de helft van het boek, wanneer de noodlottige gebeurtenissen zich reeds beginnen te ontrollen zijn wij met de hoofdpersonen voldoende bekend geraakt. Deze aanvankelijke onzekerheid draagt overigens bij tot het mysterieuze van de sfeer, en is een rechtstreeks gevolg van Claus’ verteltechniek. Hij laat zijn personagens n.l. zelf vertellen, in bonte volgorde, en bereikt daarmee soms hoogst opmerkelijke effecten (b.v. waar de ontmoeting tussen Ana Metsiers en de Amerikaan Jim Braddok voor de eerste helft door haar, voor de tweede helft door hem wordt verhaald).

Middelpunt van de familie is de weduwe Metsiers, half demon half koppige boerin, wier man jaren tevoren door haar en haar minnaar Mon Verkindere vermoord werd, en die onveranderlijk ’de Moeder’ wordt genoemd, aanduiding van haar machtspositie. Mon woont bij haar op de hoeve, evenals Jules Vergoossens, minnaar uit een nog vroegere periode, maar die zich tegen zijn zestigste tot het geloof heeft bekeerd. Ze heeft twee kinderen. Ana (van Metsiers), een fier en overgevoelig meisje, zwanger van een ploertige buurman; en Bennie (van Mon Verkindere), een achterlijke jongen met vreemde intuďties, die in zijn vlegeljaren uit de band springt en op zich alle genegenheid der ’Metsiers’ verenigt. Bennie moet de tol betalen voor de aan het incestueuze grenzende liefde, die tussen hem en zijn halfzuster bestaat.

Naast al he voortreffelijke in persoonsuitbeelding, detailwerk en het suggereren van de vlaamse winternatuur, mag de verhouding Ana-Bennie een proeve van onbetwijfelbare meesterschap worden genoemd. Aanvankelijk is er van incest in de gebruikelijke zin in het algemeen geen sprake. Maar allerlei, door de schrijver schrander berekende omstandigheden, drijven de twee jonge mensen steeds dichter naar elkaar toe, en zelfs de nuchtere en rechtschapen Jim Braddok, die van Ana houdt en van de door hem onmiddellijk overdreven en gebanaliseerde ’bloedschande’ gruwt, is tot het doorbreken van de tovercirkel niet meer bij machte.
De stinkende cel der ’Metsiers’ is hen te eng geworden. Zij willen uitvliegen, samen, omdat er niemand anders is. Dat Ana's blinde wil tot regeneratie zich op deze wijze niet verwezenlijken laat in onze maatschappij, is zeker niet als aanklacht bedoeld: het toont het lot van de mens zoals hij is, met al zijn beperkingen. Het lot, reeds van de antieke mens, die, opgesloten in de familie, soms alleen nog richten kon op leden daarvan. De bladzijden gewijd aan het samenzijn van deze twee kinderen van één moeder, behoren tot het ontroerendste, dat dit waarlijk sublieme boek te bieden heeft.

 

*De tweede en latere drukken verschenen bij De Bezige Bij te Amsterdam. (H.D. [= Hans Dütting, samensteller van
Over Hugo Claus via bestaande modellen.
Beschouwingen over het werk van Hugo Claus
Baarn, Hadewijch/De Prom (1984); 268 pp; met register;
ISBN 90 263 2535 5

waaruit bovenstaand fragment is overgenomen. De tekst verscheen op 21 juli 1951 in het Algemeen Handelsblad.