Maria moet blijven varen Over Jan Engelman, n.a.v. een tentoonstelling
in het Centraal Museum
te Utrecht 9 juli tot 15 oktober 2000 Er is een poëzie die in de eerste plaats gekenmerkt wordt door datgene waarnaar zij streeft, – of louter door het feit, dát zij streeft. Er is een poëzie die vooral gekenmerkt wordt door datgene wat zij tracht te vermijden, – of alleen maar doordat zij iets te vermijden tracht. Tot dit laatste genre, dat, algemeen gesproken, met het principe der ‘klassieke’ kunst voeling houdt, behoort de poëzie van Jan Engelman. Afgewogener dan die van Marsman, egaler dan die van Slauerhoff, intiemer dan die van A. Roland Holst, laat deze poëzie, hoe weinig ook in spontaneïteit, taalfantasie of metafysische gerichtheid bij die van anderen ten achter staand, zich door geen enkel begrip zo goed karakteriseren als door haar stoorloosheid. Stoorloosheid, formeel zich uitend in het uitbannen van alles wat te luid, te reëel, te heftig, te schurend de zoetvloeiende gang van het vers zou schaden, – matrieel vooral berustend op de typische probleemloosheid van de ‘zuidelijke’ katholiek zonder apologetische behoeften, hier verenigd met de golvende sensualiteit van de erotische mysticus, die al evenmin problemen herbergt, omdat zij de tegenstelling niet kent. Juist doordat in deze vorm en inhoud elkander dekken, is Engelman een belangrijk dichter kunnen worden, [...]. Uit Lier en lancet, Polak & Van Gennep, Amsterdam 1974 Jan Engelman in de Koninklijke Bibliotheek Levensbericht van Jan Engelman Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde |